draailogo Do Foundation Do Dance Do Records Do Music Do Mailorder
do records De Ploeg
najaarsaanbieding! Daniël Ruyneman en zijn tijd


CD's:

DVD's:

 

 

Djoke Winkler Prins - sopraan
Ruynemanensemble

René Berman - cello
Kees Wieringa - piano

pl7



‘Je hoort gewoon kleur!’

Deze nieuwe compact disc is een weergave van het kunstenaarsklimaat tussen 1918 en 1928 rond de Groningse expressionistische kunstenaarsgroep De Ploeg.
Het bevat voornamelijk nog niet eerder op compact disc verschenen composities van Daniël Ruyneman, Jan Ingenhoven, Claude Debussy en Darius Milhaud. Sommige composities zijn een unicum in het Nederlandse muziekleven zoals ‘Bei Betrachtung des Mondes’ en de ‘Hieroglyphen’ (Matthijs Vermeulen: ‘een meesterwerk’) van de totaal vergeten componist Daniël Ruyneman en de nooit gespeelde cellosonate van Jan Ingenhoven.

Daniël Ruyneman, Claude Debussy en Matthijs Vermeulen

In Groningen was vanaf 1918 een groep kunstenaars aktief onder de naam ‘De Ploeg’. Een van hen was Daniel Ruyneman. Deze compact disc laat de muziek van Daniel Ruyneman uit zijn Groningse jaren horen en geeft een beeld van zijn tijdgenoten en geestverwanten.
In 1914 ontmoette Daniël Ruyneman Claude Debussy in het Concertgebouw te Amsterdam. Ruyneman toonde hem enkele composities en Debussy reageerde positief: ‘C’est bien’. was zijn commentaar. Nadat Ruyneman betrokken was bij het beroemde Concertgebouwconflict met Matthijs Vermeulen in de hoofdrol vertrekt Vermeulen naar Frankrijk en Ruyneman naar Groningen.
In Groningen is hij geen onbekende. Al vanaf de oprichting in 1918 is Ruyneman betrokken bij de expressionistische kunstenaarsgroep De Ploeg van onder andere de beeldend kunstenaars Jan Wiegers, Jan Altink. en de drukker Nicolaas Werkman.
Ruyneman maakt deel uit van de redactie van het Ploeg-blad ‘Blad voor Kunst’. In dit blad publiceert hij de partituur van ‘Bei betrachtung..’
Hij is muzikaal leider van het Groningsche Studentenmuziekgezelschap ‘Bragi’ en organiseert voor de Ploeg en aantal opzienbarende concerten. In 1925 resulteerde dit o.a. in de première van ‘Farce Pantomime’ van Jean Cocteau en ‘Le Boeuf sur le toit’ van Darius Milhaud, met wie Ruyneman zich muzikaal sterk verwant voelde.

 

hieroglyphen1

De Ploeg

Ruyneman heeft ook geregeld muziek van Charles Koechlin geprogrammeerd op zogenaamde ‘Ploeg’-avonden in Groningen. In toelichtingen schreef Ruyneman over zogenaamde absolute muziek, muziek die niet dienstbaar is aan een programma of tekst. Koechlin valt zeker onder deze noemer. Ook organiseerde Ruyneman ensceneringen van o.a. muziek van Debussy met o.a. het Ploeglid Johan Dijkstra.
Op deze compact disc klinkt ook muziek van geestverwanten waarmee Ruyneman kontakt heeft gehad. In 1935 schreef Ruyneman zelfs een boek over de componist Jan Ingenhoven1 . Hierin typeerde hij de muziek van Ingenhoven als volgt:
‘In harmonisch opzicht voelt Jan Ingenhoven weliswaar tonaal, maar en eigen klankkarakter, ontstaan door de kleurwerking van voorgaande en opvolgende akkoorden, valt niet te ontkennen. Vooral de melodiek draagt een Ingenhoveniaansche karakter en roept herinneringen op aan Italiaanse fresco’s en het gregoriaans, kentekenen hiervan zijn de vele arabesken, triolen en kwintolen, figuurtjes die nimmer de indruk verwekken uit louter praalzucht te zijn aangebracht: een zogenaamde stilistische polyfonie’.

Abstrahering

Ruyneman’s fascinatie voor abstrahering in de moderne kunst komt tot uiting in zijn eigen vroege composities waaronder Hieroglyphen uit 1918. Voor deze bijzondere compositie ontwierp Ruyneman zelfs een speciaal instrument: de elektrofoon, een instrument bestaande uit chromatisch afgestemde elektrische schellen door een klaviatuur bediend. Helaas is dit instrument bij het bombardement van Rotterdam verloren gegaan. Naar aanleiding van de eerste uitvoering in 1918 onder leiding van Sem Dresden noemde Matthijs Vermeulen de Hieroglyphen een meesterwerk .
Ruyneman was altijd op zoek naar klankvernieuwing. In de Hieroglyphen weet hij een voor zijn tijd raadselachtige klankwereld op te roepen. De componist liep zijn tijd ver vooruit, het heeft een hier en daar exotisch aandoend, ondefinieerbaar verstild karakter en is anderzijds ook dreigend en fel van kleur.



Onafhankelijk figuur

Ruyneman heeft het klaargespeeld om zijn gehele leven een onafhankelijk figuur te zijn, die zich aan geen enkele instelling of richting bond.
Als componist behoorde hij al van de aanvang van zijn carrière af tot de avant-gardisten van de Europese toonkunst. Ruyneman stond in geregeld kontakt met Alban Berg, Darius Milhaud, Arnold Schönberg en Egon Wellesz.
Hij heeft lange tijd een uiterst prominent plaats in het (Nederlandse) muziekleven ingenomen. Hij maakte zijn leven lang propaganda voor de moderne muziek, organiseerde talloze concerten en het is voor een belangrijk deel aan Ruyneman te danken dat de moderne muziek een plaats op het concertpodium kreeg.


ruyneman1 dr002_cd

Do records 002 'De Ploeg'


Repertoire compact disc:
Daniel Ruyneman (Hieroglyphen (1918), Sonatine (1917), Winterabend (1914), Bei Betrachtung des Mondes (1918), Drie Pathematologiën (1914/15), Bij aanschouwing der maan (1918), Drei Persische Lieder (1950), Vier Liederen op teksten van J.H. Leopold (1939);
Jan Ingenhoven (1876-1951) - Sonate no. 2 "Quasi una fantasia" (1922);
Darius Milhaud (1892 - 1974) - Elegie (1945) ;
Claude Debussy (1862 -1918) - Sonate pour violoncelle et piano (1915).

Ruynemanproject, direction: Kees Wieringa

Manja Smits: harp
Esther Steenbergen en Olga Fransen: gitaar
Lenie Kerkhoven en Marco Ludemann: mandoline
Roel Stern, Raymond Honing en Thies Roorda: fluit
Richard Jansen: cup-bells
Annette Middelbeek: piano
Polo de Haas: celesta

Djoke Winkler Prins: sopraan
René Berman: cello
Kees Wieringa: piano
RUIJNEMAN, Daniël (1886-1963)

Biografie

Ruijneman, Daniël (bekend onder de Naam Ruyneman) componist (Amsterdam 8-8-1886 - Amsterdam 25-7-1963). Zoon van Willem Ruijneman, ambtenaar bij de Nederlandse Spoorwegen, en Femmigje Kel. Gehuwd sinds 17-5-1918 met de zangeres Dina Becht. Na scheiding op 9-3-1929 hertrouwd op 4-4-1929 met Maatje Martina Marinissen. Uit beide huwelijken waren geen kinderen.

Daniel Ruyneman werd zich pas relatief laat bewust van zijn muzikale aanleg. Als kind had hij pianolessen gekregen, maar daar hij niet wilde studeren, werden deze al spoedig stopgezet. Nadat hij een tweetal zeereizen had gemaakt en vervolgens bij het Franse Bureau van de Nederlandse Spoorwegen in dienst was getreden, begon hij zich echter op de muziek toe te leggen. Hij was toen 18 jaar. Aanvankelijk wijdde hij zich - voornamelijk autodidactiseh - aan de pianostudie, later kreeg het componeren steeds meer zijn belangstelling. Zijn eerste compositieproeven dateren van omstreeks 1910. Op aanraden van Alphons Diepenbrock, maar vooral ook door de steun van Julius Röntgen, werd Ruyneman in 1913 ingeschreven als leerling van het Amsterdams Conservatorium. Gedurende drie jaar volgde hij hier de compositielessen van Bernard Zweers. In 1916 legde hij het eindexamen af. Op zijn initiatief werd in 1918 in Amsterdam de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling der Moderne Scheppende Toonkunst opgericht. Tot de leden behoorden de componisten Sem Dresden, Henri Zagwijn, Bernard van den Sigtenhorst Meyer en Alexander Voormolen. Later sloot zich ook Willem Pijper aan. De Vereniging stelde zich ten doel om door middel van concerten en muziekuitgaven werk van Nederlandse componisten 'der meest vooruitstrevende richting in ruime kring, allereerst in Nederland, later ook in het buitenland, bekend te maken', zoals in de circulaire staat te lezen, die naar aanleiding van de oprichting werd verspreid. Deze doelstellingen werden slechts ten dele gerealiseerd: weliswaar werden tussen 1918 en 1920 in verscheidene steden concerten met moderne Nederlandse kamermuziek gegeven, maar de activiteiten van de vereniging bleven tot Nederland beperkt en tot de voornoemde uitgaven is het nooit gekomen. Na de officiële opheffing in 1924 ging de vereniging over in de inmiddels opgerichte Sectie Holland van de International Society for Contemporary Music (ISCM).

In 1920 verliet Ruyneman Amsterdam en vestigde zich in het toen in cultureel opzicht zeer levendige Groningen. Hier kwam hij in contact met een aantal jonge en vooruitstrevende beeldende kunstenaars (o.a. Jan Wiegers, Johan Dijkstra, Jan Altink en J.G. Jordens) die zich in 1918 onder de naam De Ploeg aaneengesloten hadden. Tot deze kunstenaarsgroep, die een belangrijke rol speelde bij de introductie van het Duitse Brücke-expressionisme in de Nederlandse schilderkunst, behoorde ook de drukker en schilder Hendrik Nikolaas Werkman. Ruyneman werd muziekredacteur van het door Werkman uitgegeven en gedrukte Blad voor Kunst, een expressionistisch tijdschrift voor beeldende kunst, literatuur, toneel en muziek. Met het Groningse studenten-muziekgezelschap Bragi, dat hij van 1924 tot 1929 leidde, gaf hij in 1925 de eerste scenische uitvoering in Nederland van de pantomime Le Boeuf sur le Toit waarvoor Jean Cocteau het scenario had geschreven, Darius Milhaud de muziek. In 1928 richtte Ruyneman in Groningen de Vereniging voor Moderne Kamermuziek op, die zich ten doel stelde om 'die werken uit te voeren die in een essentieel verband staan met de tijd waarin wij leven', zoals Ruyneman het formuleerde.

Omstreeks 1930 kwam het zwaartepunt van Ruynemans activiteiten weer in Amsterdam te liggen. In dat jaar organiseerde hij in het Amsterdams Muzieklyceum een serie van vier belangwekkende concerten, waarin een overzicht werd gegeven van moderne Duitse, Tsjechische en Oostenrijkse kamermuziek. Deze concerten vormden de eigenlijke aanleiding tot de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek. Ruim dertig jaar lang, vanaf de oprichting in 1930 tot 1962, was Ruyneman - hij vestigde zich in 1933 definitief in Amsterdam - de stimulerende kracht van deze vereniging, die zich geheel richtte op het propageren van eigentijdse muziek. Met het buitenland werden intensieve contacten onderhouden: door samenwerking met de door de Weense dirigent en componist Hans Pless opgerichte Foundation for International Exchange Concerts kwamen een aantal interessante uitwisselingsconcerten tot stand. Van 1931-1941 verscheen het door Ruyneman geredigeerde en voor Nederland unieke tijdschrift Maandblad voor Hedendaagse Muziek. Gedurende enkele jaren (1947-1950) was Ruyneman bestuurslid van de Sectie Holland der ISCM. Van 1952 tot aan zijn dood had hij de artistieke leiding van de Stedelijke Museum Concerten in Amsterdam.

Het belang voor het Nederlandse muziekleven van Ruynemans organisatorische werk is groot geweest. In feite was hij de enige die zich op deze wijze voor de moderne Nederlandse en buitenlandse muziek inzette. Juist die componisten en die werken werden door hem aan de orde gesteld, die buiten het gangbare repertoire vielen van het gevestigde muziekbedrijf, dat onvermoeibaar diensten bewees aan het muzikale verleden en volledig faalde ten opzichte van de muziek van eigen tijd.

Dat Nederland in de componist Daniel Ruyneman een uitzonderlijke verschijning bezat, een componist die open stond voor radicale vernieuwingstendensen en deze zelf ook vertegenwoordigde, werd voor het eerst duidelijk in 1918, toen zowel zijn koorwerk De Roep als Hiërogliefen het publiek door hun moderniteit choqueerden. Beide werken hebben gemeen dat in hen het element klankkleur een opvallend grote rol speelt. In De Roep - de ondertitel luidt: 'kleurengamma voor gemengde stemmen' - wordt niet een tekst gezongen maar verschillende vocalen en consonanten; het tweede stuk is geschreven voor de even ongebruikelijke als kleurrijke bezetting van drie fluiten, celesta, harp, piano, cupbells, twee mandolines en twee gitaren. (De cupbells, chromatisch gestemde komvormige klokken die in Engeland waren vervaardigd, gingen verloren bij het bombardement op Rotterdam in mei 1940. Het instrument kan worden vervangen door een vibrafoon.) In Ruynemans liederen uit deze periode is een maatindeling dikwijls achterwege gebleven. Wat de teksten betreft is zijn voorkeur voor oosterse poëzie alsook voor die van het Franse symbolisme opvallend.

Wanneer het element klankkleur in Ruynemans composities sinds het midden van de jaren twintig minder op de voorgrond treedt dan voorheen, betekent dit niet dat hij de geest van zijn vroegere werk verloochende. Onorthodox is hij altijd gebleven. Wél valt een toenemende aandacht te constateren voor de muzikale vormgeving. Deze wending manifesteert zich in werken als de Sonate voor viool-solo (1925), het Divertimento voor fluit, klarinet, altviool, hoorn en piano (1927) en in zijn Kleine Sonate voor piano (1928). Neoclassicistische tendensen zijn te bespeuren in het Concert voor viool en orkest (1941), het Nightingales quintet voor blaaskwintet (1949), en in zijn Symfonie uit 1953. Een nieuwe stilistische periode in het oeuvre van Ruyneman begint na het midden van de jaren vijftig. In dit verband kan gewezen worden op zijn vier Réflexions (1959-1961). Deze composities voor verschillende kamermuziekbezettingen vormen zowel een verbinding met de eerste periode van zijn scheppend werk als met nieuwe compositorische technieken die in de Europese muziek sinds omstreeks 1950 waren ontwikkeld.

A: Collectie-Ruyneman in Muziekafdeling van het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage.

P: Behalve een aantal artikelen in verschillende tijdschriften publiceerde Ruyneman de monografie De componist Jan Ingenhoven (Amsterdam, 1938). Vrijwel het gehele oeuvre van Ruyneman staat vermeld in General Catalogue. Dutch Contemporary Music (Amsterdam, [1977]). Uitg. Donemus.

L: W. Paap, in Mens en Melodie 5 (1950) 75-80; J. Wouters, in Sonorum Speculum 11 (1962) 1-9; W. Paap, in Mens en Melodie 18 (1963) 237-239; P. Op de Coul, 'Unveröffentliche Briefe von Alban Berg und Anton Webern an Daniel Ruyneman', in Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis 22 (1972) 201-220.

P.M. Op de Coul

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)

Links